Discussion:
drs.J.den Uyl, Ajax en een villa te Buitenveldert
(te oud om op te antwoorden)
Heinrich Mueller
2005-02-23 21:01:03 UTC
Permalink
PvdA-voorman Joop den Uyl heeft destijds zijn bungalow in
Buitenveldert voordelig gekocht dankzij voorkennis. Een reconstructie. Over
erfpacht, dubieuze ondernemers en geritsel aan de Amstel. Pikant: waarom De
Telegraaf het verhaal niet wilde publiceren.
Het gerucht begin jaren 1980 was hardnekkig en (naar later
zou blijken) onjuist. Joop den Uyl, politiek leider van de PvdA tussen 1966
en 1986, oudminister-president van het eerste en enige kabinet Den Uyl
(1973-1977), onvermoeibaar knokker voor de belangen van de `gewone man', zou
een bungalow bezitten pal over de grens met België. De (belasting)vlucht van
kapitaalkrachtige Nederlanders naar België was in die dagen een heikel
politiek onderwerp en zou, mits waar, Den Uyl danig in de problemen hebben
gebracht.

Den Uyl werd tijdens zijn politieke leven vereerd en
verguisd. Een middenweg was er niet. Voor de een was hij een held, voor de
ander een drammer die te veel geld uitgaf. Een scherpe tegenstelling, die
werd aangedikt door de (eigen) polarisatiestrategie die de PvdA onder
aanvoering van Nieuw Links vanaf het midden van de jaren zestig inzette.
Door het politieke spectrum in ons land naar Engels voorbeeld op te delen in
links en rechts (progressief/conservatief) beoogde de PvdA de confessionele
partijen KVP, ARP en CHU te splijten.

In dit klimaat van politieke uitersten was het
'bungalowgerucht' over Den Uyl een tijdbom van jewelste, die begin jaren
tachtig journalisten van links tot rechts in verhoogde staat van speurzin
had gebracht. Elke zichzelf respecterende krant, televisie of radio-omroep
zette er zijn onderzoekers op. Het zou echter nooit uitmonden in publicaties
die enig nader licht op de zaak wierpen. Het gerucht bleef, en zou Den Uyl
tot aan zijn plotselinge dood in december 1987 blijven achtervolgen.

Ruim een maand geleden, bijna een kwarteeuw nadien, dook
de Moeder van alle geruchten opnieuw op bij de presentatie van het boek Van
polderen en polariseren (Bert Bakker). In dit werk blikt Kees Lunshof (58),
politiek commentator en adjunct-hoofdredacteur van De Telegraaf, terug op de
politieke verwikkelingen die zich de afgelopen dertig jaar hebben afgespeeld
rond het Binnenhof. Hij doet dit aan de hand van portretten van markante
kopstukken als loop den Uyl, Dries van Agt, Hans Wiegel, Ruud Lubbers, Wim
Kok en anderen. "Wat was er nu precies waar van het verhaal dat loop den Uyl
een bungalow had in België?" was de eerste vraag die Frits Barend eind april
in het tv-programma Barend &T Van Dorp stelde aan Lunshof, ter gelegenheid
van de vernissage van diens boek.

Lunshof, politicoloog en kenner van de Haagse
binnenkamers, toonde voor het oog van de televisiecamera's geen aarzeling.
Gedecideerd klonk zijn antwoord: "Nee, dat hebben we (De Telegraaf)
indertijd uitgezocht en van dat verhaal bleef uiteindelijk niks over."

Ik stond perplex toen ik oud-collega Lunshof dit hoorde
zeggen. Lunshof wist veel beter! Althans, hij behoorde beter te weten, want
hij kon beter weten.

Tussen 19781982 werkte ik zelf als parlementair redacteur
bij De Telegraaf. Kees Lunshof was aanvankelijk een directe collega, later
chef van deze redactie. In overleg met Telegraaf-hoofdredacteur mr. H.
Goeman Borgesius en Lunshof kreeg ik in de herfst van 1981 uitgebreid de
tijd om het bungalow-gerucht rond Den Uyl te onderzoeken. Gedurende het
onderzoek, dat zich over zes maanden uitstrekte, werd Lunshof tussentijds
voortdurend op de hoogte gehouden van de vorderingen. Zo kwam hij al in een
vroeg stadium te weten dat het gerucht over de bungalow in België niet waar
was, maar dat er wel iets aan de hand was met de manier waarop Den Uyl zijn
bungalow in Amsterdam-Buitenveldert had verworven. Waarom De Telegraaf de
resultaten van dit onderzoek nooit heeft afgedrukt, en waarom dat Lunshof
wellicht goed uitkwam, komt later aan de orde. Nu gaat het eerst om dat
onderzoek zelf.

Onmiskenbaar was het een lastige, gevoelig liggende
opdracht: Den Uyl was op dat moment minister van Sociale Zaken in het tweede
kabinet-Van Agt en vice-premier. Bij mijn naspeuringen werd ik geholpen door
Hans Peters, een collega met wie ik veelvuldig samenwerkte bij grotere
zaken. De speurtocht zou wellicht vruchteloos zijn gebleven als wij niet al
meteen in het begin hulp hadden gekregen uit volstrekt onverwachte hoek. Het
was Ajax-voorzitter Ton Harmsen, met wie Peters en ik een goede band
onderhielden, die ons eind 1981 op het spoor zette. Voor journalisten was de
bestuurskamer van Ajax zondags na de wedstrijd altijd een verzamelplek van
een geweldig netwerk. Je kon er vrij spreken met politiecommissarissen, de
burgemeester en ministers. Peters en ik misten geen gelegenheid. Met
voorzitter Harmsen was in de loop der jaren op deze wijze een
vriendschappelijke, vertrouwelijke relatie gegroeid. Na een gewonnen
wedstrijd werden Peters en ik geregeld uitgenodigd een hapje mee te gaan
eten met Harmsen en andere bestuursleden en hun echtgenotes. Van tijd tot
tijd bezochten Peters en ik Ton Harmsen en zijn echtgenote Vera ook wel
thuis in Avenhorn. Bij een van deze gelegenheden vertelden wij Harmsen over
ons onderzoek naar Den Uyls vermeende Belgische bungalow.

Tot onze niet geringe verbazing wist Harmsen meer over
deze zaak. Zo raadde hij ons onmiddellijk aan niet achter het huis in België
aan te gaan omdat dit een verkeerd spoor was. In plaats daarvan adviseerde
hij maar eens te onderzoeken onder welke omstandigheden Den Uyl en enkele
andere hoge (ex-)ambtenaren van de gemeente Amsterdam voor zichzelf een
reeks bungalows hadden laten bouwen aan Weldam / Van der Boechorststraat in
Amsterdam-Buitenveldert. Ook zou er volgens Harmsen iets niet in orde zijn
met de erfpacht van de grond waarop deze acht huizen destijds waren gebouwd.

Niet de minste beschuldigingen. Maar hoe kwam Harmsen aan
zijn informatie? Voordat hij voorzitter van Ajax werd, had Harmsen fortuin
gemaakt met zijn verwarmingsbedrijf Monarch in Diemen. Het bedrijf was
gespecialiseerd in verwarmingsbranders. Monarch leverde vooral aan grote
bouwprojecten zoals flatgebouwen, ziekenhuizen en kantoorcomplexen. Harmsen
kende de wereld van aannemers en onderaannemers in ons land als zijn
broekzak. Een van de bouwbedrijven waarmee Harmsen zaken deed, was dat van
de gebroeders Freek en Wim van der Meijden. De banden tussen Harmsen en met
name Freek van der Meijden gingen zelfs veel verder. Freek, de oudste van de
twee broers, was lid van de invloedrijke ledenraad van Ajax, maar bovendien
een van de eerste grote geldschieters achter de club en ook de man die
Harmsen had gesteund bij diens greep naar het voorzitterschap van Ajax in
1978 als opvolger van Jaap van Praag.

Harmsen had zijn informatie dus uit de eerste hand van
Freek van der Meijden zelf, de man die in 1966 Den Uyls bungalow aan Weldam
5 bouwde.
Aan ons te onderzoeken hoe betrouwbaar Harmsens informatie
was en wat zijn motivatie was ermee naar buiten te treden. Wat dit laatste
betreft lag de zaak simpel: Harmsen behoorde niet tot het kamp der
voorstanders van Den Uyl. Hij had een gloeiende hekel aan de PvdA-leider.
Daarin stond deze zakenman niet alleen. Den Uyl had in de ogen van veel
ondernemers met zijn politiek van inkomensherverdeling onder het motto `de
sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen' jaren achtereen de
winsten van het Nederlandse bedrijfsleven uitgehold. Met gehate maatregelen
als de Vermogensaanwasdeling (VAD), geldverslindende banenplannen en de Wet
op de Ondernemingsraden had de PvdA het bedrijfsleven geplukt en waren de
collectieve uitgaven op drift geraakt. En dat zonder enig positief effect op
de recessie waardoor Nederland na de oliecrisis werd getroffen.

Toen Peters en ik in de herfst van 1981 met het
bungalowverhaal bij Harmsen aanklopten, zette deze de deur dan ook wagenwijd
open. "Jullie moeten die rooie jongetjes eens aanpakken," bulderde de
Ajax-leeuw bij het weggaan.

Bijna een half jaar lang, vanaf herfst 1981 tot begin
1982, doorzochten Peters en ik de archieven van het toenmalige stadhuis aan
de Oude Zijds Voorburgwal. Stapels notulen van gemeenteraadsverslagen werden
nageplozen; het kadaster, hypotheekregisters, bouwaanvragen en -tekeningen
gingen door onze handen. Bovendien spraken wij met talloze betrokkenen en
getuigen.

Bij onze naspeuringen in het gemeentearchief werden Peters
en ik geholpen door een vriendelijke gemeentearchivaris, die ons wegwijs
maakte in het materiaal, en die ons verder hielp wanneer wij dreigden vast
te lopen. Zo bouwden wij gestaag aan de reconstructie.

Uit de stukken doemde geleidelijk de indruk op dat het
spoor waarop Harmsen ons had gezet in de richting van de erfpacht,
aanknopingspunten bood. Het leek erop dat Den Uyl bij het tekenen van de
erfpachtovereenkomst met de gemeente Amsterdam voor zijn nieuwe huis had
geprofiteerd van voorkennis. Vlak nadat hij zijn handtekening zette, zou er
namelijk een erfpachtregeling ingaan die voor toekomstige huiseigenaren veel
ongunstiger was dan de bestaande. En Den Uyl wist dat omdat hij zelf, als
wethouder, de aanzet tot die nieuwe erfpachtregeling had gegeven.

Even recapituleren.
In 1953 was de econoom Joop den Uyl, in het dagelijks
leven directeur van de Wiardi Beckman Stichting, tevens lid van de
gemeenteraad voor de PvdA geworden. Van 4 september 1962 tot 14 april 1965
was hij wethouder, zowel van de toenmalige dienst Publieke Werken als van
Economische Zaken, het Gemeentelijk Havenbedrijf en Handelsinrichtingen. Op
laatstgenoemde datum werd hij minister van Economische Zaken in het
kabinet-Cals. Dat bleef hij tot 22 november 1966, toen het kabinet in de
roemruchte Nacht van Schmelzer aftrad.

Uit onze naspeuringen werd duidelijk dat Den Uyl eind
november 1962 al tegen zijn ambtenaren bij Publieke Werken had gezegd dat
het bestaande erfpachtsysteem niet langer voldeed en ingrijpend moest worden
herzien. Dit leidde begin 1963 tot de instelling van een acht man sterke
commissie onder voorzitterschap van ir. G.H. Meijer, adjunct-directeur
Publieke Werken en hoofd Grondbedrijf bij de gemeente. De secretaris van
deze commissie, drs. H. Oosterhuis, herinnerde zich in 1981 nog precies hoe
een en ander indertijd was verlopen.

`Als mensen lucht hadden gekregen van de
erfpachthervorming, dan hadden heel onplezierige situaties kunnen ontstaan.'

Oosterhuis: "De commissie-Meijer werd begin 1963 ingesteld
door wethouder Den Uyl. Den Uyl zei dat het erfpachtstelsel in Amsterdam een
leuk systeem was, maar niet meer naar behoren functioneerde." Op dat moment
konden mensen die van de gemeente een stuk grond in gebruik kregen, 75 jaar
lang ieder jaar een vaste gelijkblijvende erfpachtcanon betalen. Iemand die
in 1963 bijvoorbeeld een erfpachtovereenkomst afsloot voor duizend gulden
per jaar, betaalde 75 jaar lang ieder jaar keurig 1000 gulden. "Den Uyl vond
dit een slecht systeem," zei Oosterhuis, "omdat de gemeente Amsterdam
hierbij onvoldoende meeprofiteerde van de waardestijging van de grond.
Daarom stelde hij voor de erfpachtcanons in plaats van 75 jaar vast,
voortaan periodiek, iedere vijfjaar, aan te passen aan de stijgende inflatie
en rentevoet. Het was een economische maatregel van Den Uyl om de slechte
financiële positie van de gemeente te verbeteren en tevens de
grondspeculatie tegen te gaan."

Van begin 1963 tot december 1965 studeerde de
commissieMeijer in het diepste geheim op de ingrijpende hervorming.
Commissie-voorzitter ir. Meijer hierover: "Het was heel belangrijk dat ons
werk snel gebeurde en zo lang mogelijk geheim zou blijven. Als mensen lucht
hadden gekregen van een dergelijke belangrijke ombuiging, dan hadden er heel
onplezierige situaties kunnen ontstaan. Gelukkig bleef dit uit, zodat er
geen hausse kwam van mensen die op het laatste moment nog voordelig een
stukje grond wilden bemachtigen."

In december 1965 stelde de commissie in een vertrouwelijk
eindrapport aan het college van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam
voor, de erfpacht voortaan om de vijf jaar aan te passen aan stijgende
inflatie en rentevoet (indexering) en bovendien na vijftig jaar te laten
aflopen. Daarna kon dan verlenging plaatsvinden. Terwijl B en W zich in
december 1965 voor het eerst bogen over de aanzienlijke consequenties van
het vertrouwelijke rapport Meijer, hield de commissie van Bijstand in de
Amsterdamse gemeenteraad zich bezig met het verzoek van Den Uyl. Deze
commissie, nog onwetend van de ophanden zijnde erfpachtherziening, keurde op
24 december het verzoek goed van inmiddels oud-wethouder drs. J.M. den Uyl
om een stuk grond aan Weldam, Buitenveldert, in erfpacht te krijgen. Tegen
de oude voorwaarden. Haast was kennelijk geboden, want nauwelijks tien dagen
daarna, op 5 januari 1966, ging ook de voltallige Amsterdamse gemeenteraad
(nog steeds niet wetend van de ophanden zijnde herziening) akkoord met Den
Uyls erfpachtverzoek, nr. 1163.
Op de dag dat de gemeenteraad werd ingelicht over het
nieuwe erfpachtstelsel, zat Den Uyl bij de notaris om zijn overeenkomst te
bekrachtigen.

Pas op 3 maart 1966 zou de Amsterdamse gemeenteraad uit de
mond van Den Uyls opvolger, PvdA-wethouder Roel de Wit (de latere
commissaris van de Koningin) officieel te horen krijgen hoe rigoureus het
oude erfpachtstelsel in de hoofdstad op de helling zou gaan. Op diezelfde
dag, 3 maart 1966, bekrachtigde drs. J.M. den Uyl, inmiddels minister van
Economische Zaken, ten over staan van notaris G.A.C.H.M. van Baar zijn
erfpachtovereenkomst met de gemeente Amsterdam (aktenummer 1635). De
erfpacht werd vastgesteld op 1420 gulden per jaar, voor de duur van 75 jaar.
De Uyl kwam niet zelf, maar stuurde Nielsen als zijn gevolmachtigde. Notaris
Van Baar kwam in het gezelschap van kandidaat notaris Jaap Kooyman zelfs
naar het stadhuis, waar op donderdagmiddag om half vier op kamer 51 de
erfpachtakte werd getekend.

Zijn op die manier behaalde voordeel wordt het best
geïllustreerd aan de hand van het bedrag dat Den Uyl vanaf 1982 elk jaar had
moeten betalen als hij onder het nieuwe erfpachtstelsel was gevallen: 3781
gulden, ruim tweeëneenhalf keer zoveel. Een voordeel dus van 2361 gulden per
jaar, een kleine tweehonderd gulden per maand. Door hedendaagse ogen gezien
misschien geen spectaculair bedrag, maar wel in guldens van toen. Bovendien
zou het bedrag in 1985 verder zijn opgetrokken, een lot waaraan Den Uyl ging
ontsnappen. Tevens was het een soort investering: een huis met een relatief
lage erfpacht, die vastligt tot het jaar 2041, levert bij verkoop meer op
dan een huis met hoge erfpacht die ook nog eens regelmatig zou worden
bijgesteld.

De onverhoedse mededeling van wethouder Roel de Wit over
de nieuwe erfpachtregeling bracht de gemoederen, zowel in de gemeenteraad
als daarbuiten, fors in beroering. De algemene kritiek luidde dat de
commissie-Meijer twee jaar lang in het geheim aan de herziening had gewerkt,
zonder ruggespraak te houden met de raad en andere belanghebbende
organisaties. Tegen deze volgens het VVD-raadslid Boekel `overrompelende
gang van zaken' werden scherpe protesten geuit door aspirant-huizenkopers,
delen van het bedrijfsleven, financiële instellingen en
beleggingsinstituten.

Ook tijdens de behandeling van het voorstel in de raad
bleven raadsleden het college van B en W verwijten dat ze nu in korte tijd
een oordeel moesten geven over een uiterst gecompliceerde
ombuigingsoperatie, waaraan gespecialiseerde gemeenteambtenaren bijna drie
jaar hadden kunnen werken. Een VVD-raadslid moest zelfs zijn vakantie
onderbreken om de rappe behandeling in de raad niet te missen.

Den Uyl profiteerde niet als enige van zijn voorkennis in
de erfpachtkwestie. Ook zijn aanstaande buurman aan Weldam, ir. Chris
Nielsen, kon nog op een voor hem voordelig tijdstip zijn handtekening
zetten. Dat was pikant, omdat Nielsen op dat moment adjunct-directeur van de
dienst Publieke Werken was.

Ir. G.H. Meijer, als hoofd van de naar hem genoemde
commissie de grondlegger van de erfpachtherziening, was des duivels dat
topambtenaar Nielsen, die zich mocht tooien met de titel `stadsarchitect'
van de gemeente Amsterdam, maar ook Den Uyl, die op dat moment net minister
van Economische Zaken was, voor zichzelf op de valreep nog een voordelige
erfpachtovereenkomst hadden afgesloten. Het leidde tot een nooit naar buiten
gekomen rel bij Publieke Werken. "Dat had iedere particulier wel kunnen
doen, maar jij als stadsbouwmeester zeker niet," kapittelde
commissievoorzitter Meijer adjunct-directeur Nielsen.

Ir. Nielsen herinnerde zich dit incident nog goed toen
Peters en ik hem in januari 1982 hiermee confronteerden. Nielsen: "Meijer
was razend op mij. Hij verlangde van Den Uyl en mij een soort solidariteit
met de ophanden zijnde nieuwe regeling. Ik vond dat pure onzin." De
stadsbouwmeester in ruste legde ons begin 1982, thuis in Egmond aan Zee, uit
dat hij al in 1959 belangstelling had getoond voor het stuk grond in
Buitenveldert, waarop jaren later zijn bungalow zou verrijzen. Dit was drie
jaar voordat hij als stadsbouwmeester bij de gemeente Amsterdam in dienst
trad. In die tijd was er volgens hem nog geen sprake geweest van plannen om
de erfpacht fors op te trekken.

"Ik vond daarom dat ik de gemeente in 1965, toen wij
eindelijk in Buitenveldert met bouwen konden beginnen, aan de oude
erfpachtregeling uit 1959 kon houden," aldus ir. Nielsen in 1982. Voordat
Nielsen in 1962 bij de gemeente Amsterdam in dienst trad als
stadsbouwmeester, was hij mede-eigenaar van het architectenbureau Nielsen en
Spruit. Volgens Nielsen had hij bij zijn indiensttreding als
gemeenteambtenaar in 1962 bedongen dat hij een aantal lopende privé
projecten in gemeentetijd mocht afmaken. Een hiervan was de bouw van de acht
patiobungalows aan Weldam in Buitenveldert. Naast de bungalow voor Den Uyl
en zichzelf, ontwierp stadsarchitect Nielsen samen met ex-kantoorgenoot ir.
J.H.C. Spruyt de overige zes huizen voor persoonlijke relaties van hen. Dit
waren: de stedenbouwkundige prof. C. van Eesteren, tot eind 1959 hoofd
Stadsontwikkeling bij de gemeente Amsterdam, de man die de `Tuinstad'
Buitenveldert voor de gemeente op de tekentafel had gezet; advocaat mr. W.F.
Dubois; zijn confrère mr. B.TM. Grapperhaus; en internist prof. P.G.
Hoornweg, die was verbonden aan het Wilhelmina Gasthuis. Bungalow nummer 7
was bestemd voor Willy Walden, de helft van het komische duo `Snip en Snap'
en een vriend van bouwer Freek van der Meijden. Nummer 8 was voor Felix van
der Meijden, zoon van Freek.

Nielsen leerde Den Uyl pas goed kennen toen de laatste
door zijn wethouderschap veel met Publieke Werken te maken kreeg. Kennelijk
klikte het tussen de twee, want Den Uyl liet zich door Nielsen overhalen een
van de door de architect ontworpen bungalows aan Weldam 5 te kopen. "Ik had
Den Uyl ertoe aangezet ook in Buitenveldert te komen wonen," zei Nielsen in
1982 tegen Peters en mij. "Zelf had hij daar in het begin grote moeite mee.
Den Uyl zei: `Chris, dat is toch veel te deftig voor mij, als socialistisch
wethouder, bij al die rijken in Buitenveldert."'

Naar eigen zeggen had Nielsen hierop destijds geantwoord:
"Joop, je moet niet kletsen. Je hebt zes kinderen en je slaapt met Lies
(echtgenote Liesbeth den Uyl-van Vessem-red.) in een hok." Volgens hem sliep
Den Uyl in zijn oude huis in de Milletstraat 51 in Amsterdam-Zuid met zijn
vrouw in een uitgebroken werkkast. En toen er een zevende kind bij kwam, was
de maat helemaal vol. "Doe het dan maar," had Den Uyl ten slotte tegen
Nielsen gezegd, volgens diens herinnering. "Ik geef jou een volmachten jij
bouwt dat huis. Dat doe je maar samen met Lies en ik bemoei mij daar verder
niet mee."

En zo werd Nielsen niet alleen Den Uyls ondergeschikte,
maar ook zijn architect en ten slotte zelfs zijn gevolmachtigde tijdens de
houw.

Nielsen meende dat ook Den Uyl aanspraak kon maken op de
oude erfpachtregeling, hoewel deze pas in 1963 (Den Uyl was toen wethouder
in Amsterdam) voor het eerst interesse had getoond voor de bungalows in
Buitenveldert. Dit blijkt uit een brief van de Dienst Publieke Werken,
gedateerd 18 juli 1963, nr. 5252, dossier E 3424, waarin aan acht gegadigden
onder wie drs. J.M. den Uyl en ir. Chr. Nielsen een principetoewijzing werd
gedaan voor hun stukje grond in Buitenveldert. Maar waar Nielsen aan voorbij
ging, was het feit dat Den Uyl al acht maanden ervoor had aangekondigd de
erfpachtregeling op de helling te willen zetten. De daartoe ingestelde
commissie-Meijer was in juli 1963 al bijna een half jaar aan het werk.

"Had Den Uyl dan moeten wachten met bouwen tot die nieuwe
regeling er was?" vroeg Nielsen zich in 1982 hardop af. "Als hij als brave
wethouder ervoor had willen zorgen vooral niet te weinig erfpacht te
betalen, had ik hem zo uit het project gegooid. Anders waren de zeven
anderen de sigaar geweest. Het was een schip dat wegvoer. Je kon meegaan of
uitstappen. We hadden recht op de oude erfpacht." Nielsen heeft zijn
uiterste best gedaan om de nieuwe regeling voor te zijn. Zo maande hij in
een brief van 29 april 1964 alle 'patio-adspiranten' haast te maken met het
aanvragen van de vereiste gemeentelijke goedkeuringen.

Na lang aandringen van onze kant regelde Ajax-voorzitter
Ton Harmsen begin 1982, als sluitstuk van ons onderzoek, ook een ontmoeting
met bouwer Freek van der Meijden. Deze was toen 76 jaar oud, en had er niet
veel behoefte aan lang na te kaarten over, zoals hij het noemde, `de nietige
transactie van acht bungalows destijds in Buitenveldert'.

Peters en ik spraken Freek van der Meijden, de man die
`half Buitenveldert' en een deel van de Bijlmermeer bouwde bij Monarch, het
bedrijf van Ton Harmsen in Diemen.

Het geheugen van Freek van der Meijden bleek zestien jaar
na dato vooral nog selectief te werken. Zo noemde de bouwer het een 'blunder
van a tot z' dat Den Uyl indertijd op de valreep nog een goedkope
erfpachtregeling voor zichzelf had geregeld. "Een slechte zaak, omdat Den
Uyl zelf met zijn neus boven op die erfpachtherziening zat," aldus Van der
Meijden.

Over een andere, eveneens bedenkelijke kant van de
transactie daarentegen had Van der Meijden plotseling geen kennis meer
paraat. Peters en ik confronteerden hem met een beschuldiging uit de mond
van Nielsen die voor ons even opzienbarend was als de erfpachtkwestie. Dat
was Nielsens bewering dat Van der Meijden had aangeboden de bungalows te
leveren tegen een prijs 'die de kopers zelf mochten bepalen'. Als dat waar
was, zou het een grandioze geste zijn geweest, maar wel een die uiteraard
niet geheel belangeloos was bedoeld.
Over dit aanbod zei Van der Meij den begin 1982: "Ik weet
nog wel dat ik in die tijd goed was met een aantal ambtenaren van de
gemeente Amsterdam. In die dagen kwam het PvdA-gemeenteraadslid Elkerbout
bij mij en zei: `Jij hebt een leuk stukkie grond in Buitenveldert. Ik heb
een paar vrienden en die hebben huizen nodig.' Zo ging dat, en waarom niet?
Wat doe je als je met zo'n man te maken hebt? Dat is toch geen probleem. Ik
heb normaal zaken gedaan. Het zijn allemaal zaken die ik zestien jaar
geleden heb gedaan. Daar weet ik niks meer van. Mijn naam is haas."

Maar daarmee zijn we er niet. Want dit riekt toch wel heel
erg naar belangenverstrengeling. En als het dat niet is geweest, dan heeft
het er toch in elk geval de schijn van. Een politicus, zeker een linkse
politicus als Den Uyl, had er beter aan gedaan zelfs maar de schijn van
belangenvermenging te vermijden.

Welke belangen stonden op het spel? Ten eerste natuurlijk
die van Den Uyl en die van de andere zeven partners in het bungalowproject.
Maar toch vooral de belangen van de Van der Meijdens. Het aannemingsbedrijf
Gebr. F.J. en J.W van der Meijden NV stampte midden jaren zestig grote delen
van Buitenveldert uit de grond, en probeerde in dezelfde tijd (met succes)
grote bouwconcessies bij de gemeente Amsterdam los te krijgen voor projecten
in de Bijlmermeer, waarvan net met de aanleg was begonnen. Een goede relatie
met topambtenaar Nielsen, de man die als stadsbouwmeester in belangrijke
mate bepaalde wat er in Amsterdam werd gebouwd, was voor de Van der Meijdens
van levensbelang. Een goede relatie met toenmalig wethouder Den Uyl was ook
nooit weg, en toen deze minister van Economische Zaken was geworden, was het
helemaal een connectie om van te likkebaarden. Zulke goede verbindingen met
politiek en ambtenarij waren voor de gebroeders Van der Meijden des te meer
van belang omdat ze geen goede reputatie hadden. Zij stonden in Amsterdam en
omstreken bekend als `De Bunkerbouwers'. Freek van der Meijden was door het
Bijzonder Gerechtshof na de oorlog veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf
wegens collaboratie met de Duitsers. Het bouwbedrijf Van der Meijden had
tijdens de bezetting miljoenen verdiend aan de bouw van geschutstellingen,
bunkers, kazernes en landingsbanen in opdracht van de Wehrmacht. Zelden
zullen zondaren zo hebben beseft dat een rehabilitatie in klinkende munt
viel om te zetten als de Van der Meijdens, en daaraan werkten ze met volle
kracht.

Ondanks hun oorlogsverleden slaagden de broers er begin
jaren zestig in zich in te kopen bij voetbalclub Ajax, waar ze een van de
eerste grote clubsponsors werden. Zij betaalden premies aan spelers, zelfs
na verloren wedstrijden. Spelers konden hun premie op maandagochtend ophalen
op het Koningsplein in Amsterdam, waar de gebroeders Van der Meijden kantoor
hielden. Na gewonnen wedstrijden richtte zij voor Ajax feesten aan. Zij
doneerden auto's (Volkswagens) aan succesvolle spelers, zoals Piet Keizer
(hij moest hem weer inleveren toen hij een conflict met de broers kreeg) en
`hielpen' spelers en Ajax-bestuursleden aan huizen in Buitenveldert. Hoe
inventief en driest hun pogingen tot het opvijzelen van hun reputatie ook
waren, ze vielen in het niet bij het voorstel waarmee ze stadsarchitect
Nielsen benaderden.

"Ik was nog geen drie weken in dienst bij Publieke Werken
of wie stonden er in mijn kamer? De broers Van der Meijden. Ze deden mij het
aanbod de acht bungalows aan Weldam en de Van der Boechorststraat te bouwen
voor een prijs die ik zelf mocht bepalen." In Nielsens herinnering was het
vooral Freek van der Meijden die het zich in zijn kop had gezet om het huis
van Den Uyl en dat van hemzelf, de stadsarchitect, te bouwen. Nielsen: "Van
der Meijden had die huizen zo voor een ton per stuk neergezet, terwijl ze
circa anderhalve ton moesten kosten. Hij wilde ze zelfs voor niks
neerzetten; hij moest en zou voor ons bouwen." Volgens Nielsen kwamen de Van
der Meijdens met nog veel meer twijfelachtige aanbiedingen. "Zij deden mij
het aanbod voor hen in Amstelveen te komen werken, zodat ik niets meer met
de gemeente Amsterdam te maken had. Verder boden zij aan voor Den Uyl en mij
een goedkope hypotheek te verzorgen tegen vier procent rente, terwijl de
officiële rente toen al zes procent was."

Voor de aannemers, na de oorlog veroordeeld wegens
collaboratie, was een goede relatie met wethouder Den Uyl van levensbelang.

Het siert Den Uyl dat hij op dat hypotheekvoorstel niet
wilde ingaan. "`Daar trappen wij toch niet in, hè Chris,' zei Den Uyl tegen
mij," herinnerde Nielsen zich. "Zo probeerden zulke mensen de integriteit
van ambtenaren te ondermijnen. Je was gewoon met de onderwereld bezig. Je
moest van dag tot dag op je hoede zijn. De broers Van der Meijden waren
levensgevaarlijk voor elke ambtenaar."

Wijze woorden, maar waarom dan toch met hen in zee gegaan
voor de bouw van de acht bungalows? Voor het antwoord op deze vraag
probeerde Nielsen zich in januari 1982 te verschuilen achter de rug van
komiek Willy Walden, die in het echt Herman Kaldewaay heette en die in maart
2003 op 97-jarige leeftijd overleed. Het was Walden die volgens hem
doordrukte dat de bouwopdracht toch naar Van der Meijden ging. "Zij waren
vriendjes van elkaar. Van die vreselijk kleffe vriendjes, die 's avonds
samen op het Thorbeckeplein zaten."

Naar eigen zeggen heeft Nielsen dit project vervolgens ter
beoordeling voorgelegd aan twee andere deelnemers, de juristen Grapperhaus
en Dubois. Nielsen: "Die zeiden: `Wat kan ons het schelen wie het bouwt. Als
jij maar zorgt dat de prijs correct is, en alles netjes gaat."' Nielsen
hield in 1982 staande nooit te zijn ingegaan op de aanbiedingen van Van der
Meijden. "Juist om achteraf geen gepraat te krijgen, hebben we een keurige
open begroting gemaakt, waar Van der Meijden zich aan heeft gehouden. Voor
zes mensen steek ik mijn hand in het vuur dat alles correct is gegaan. We
hebben een redelijke prijs betaald. Op de twee anderen, Willy Walden en
Felix van der Meijden, heb ik geen zicht gehad."

Eind goed, al goed dus. Of toch niet helemaal? Want wat is
Nielsens verzekering dat de bouwprijs `redelijk' was, nog waard nu blijkt
dat Van der Meijden de huizen inderdaad heeft neergezet voor een aanzienlijk
lager bedrag dan begroot (zie interview met mr. Dubois verderop) ? "Achteraf
had ik in het begin mijn poot stijf moeten houden, en een andere aannemer
moeten nemen," verzuchtte Nielsen. "Ik had nooit met Van der Meijden en zijn
bedrijf in zee moeten gaan." En wat voor Nielsen gold, gold in nog sterkere
mate voor Den Uyl.

Dit was ook de eindconclusie van het onderzoek waarvan
Hans Peters en ik het resultaat medio 1982 op het bureau van
Telegraaf-hoofdredacteur mr. Henri Goeman Borgesius deponeerden. Schijnbaar
was het ideaal krachtvoer voor een krant die toen niet van linkse
sympathieën kon worden beschuldigd. Maar Goeman Borgesius zat danig met de
uitkomsten van het eigen Telegraaf-onderzoek in de maag. PvdA-leider loop
den Uyl, op dat moment minister van Sociale Zaken in het kabinet Van Agt II,
was net met zijn overige PvdA-bewindslieden uit het kabinet gestapt. Nog in
november datzelfde jaar zouden nieuwe verkiezingen voor de Tweede Kamer
volgen. De verkiezingsstrijd spitste zich toe tussen de rivalen Van Agt en
Den Uyl.

Het was Goeman Borgesius duidelijk dat publicatie van een
dermate explosief verhaal over PvdA-lijsttrekker Den Uyl vergaande
consequenties zou hebben. Voor Den Uyl, voor de verkiezingsuitslag, en niet
ondenkbaar, ook voor De Telegraaf zelf.

De affaire, zo redeneerde Goeman Borgesius, zou door de
kiezer en dus de krantenlezer onder een vergrootglas worden gelegd en naar
zijn inschatting worden uitgelegd als een goed getimede beschadigingsanctie
van De Telegraaf jegens PvdA-lijsttrekker loop den Uyl. En dat zou De
Telegraaf, op weg naar de 700.000 lezers (onder wie een fors aantal Den
Uyl-stemmers), weleens abonnees kunnen kosten. Goeman Borgesius zat met een
tikkende tijdbom en trachtte deze onschadelijk te maken door het verhaal
medio 1982 - heel democratisch - in stemming te brengen binnen zijn uit vijf
man bestaande hoofdredactie (Fahrenfort, Langereis, Heitink, De Haas).

Na zorgvuldige afweging van voor- en nadelen besloten de
vijf leden van de hoofdredactie uiteindelijk met 3 tegen 2 stemmen het
verhaal niet te publiceren. De Telegraaf durfde het niet aan Den Uyl op zo'n
cruciaal tijdstip, vlak voor de verkiezingen, van zijn voetstuk te halen. Er
speelde in die dagen nog een overweging mee. Na jaren van polarisatie,
waaraan ook De Telegraaf-redactie zijn steentje had bijgedragen (Den Uyl
haatte De Telegraaf), vond de Telegraaf-leiding het begin jaren tachtig tijd
worden voor een meer zakelijke benadering van links, en met name van de
PvdA. Jarenlang was er geschoten op alles wat progressief was. Onder
aanvoering van Lunshof werden de bakens echter verzet en werden openingen
gezocht (en gevonden) bij gematigde socialisten zoals PvdA-Tweede-Kamerleden
Hein Roethof, Aad Kosto, Nora Salomons, Harry van den Bergh, Ina Muller-van
Ast, Henk Molleman en anderen. Vandaar dat Lunshof er niet rouwig om was dat
het verhaal geruisloos in de doofpot verdween. Hollandse koopmansgeest had
geprevaleerd boven waarheidsvinding en het algemeen journalistiek belang.

Anno 2004 zijn deze overwegingen niet meer van belang.
Vandaar dat het me zo verbaasde dat toenmalig Telegraaf-collega Kees Lunshof
er bij Barend & Van Dorp maar zo weinig over zei. Staat er soms meer over in
zijn zojuist verschenen boek Van polderen en polariseren?

Op bladzijde 19 wijdt hij precies vijf regels aan de
affaire-Den Uyl. "Van de binnenstad wil (Den Uyl) een metropool maken en in
de Jordaan moeten hoge flats komen. Zelf gaat hij in Buitenveldert wonen,
net voordat de grond door zijn toedoen in erfpacht wordt uitgegeven.
Ongefundeerde roddels dat zijn huis door Bijlmeraannemers is betaald,
achtervolgen hem, net als later het verhaal dat hij een buitenhuis heeft in
België."

Net als bouwer Freek van der Meijden in 1982, lijkt ook
journalist Lunshof in 2004 te lijden aan een afbrokkelend geheugen. In
bouwkundig opzicht daarentegen gaat het met Den Uyls bungalow nu eindelijk
weer goed. Na de dood van Liesbeth den Uyl in 1990 kwam het huis leeg te
staan en raakte het langzaam in verval. Kennelijk is het nu in handen van
een nieuwe eigenaar, die het huis aan Weldam 5, na veertien jaar leegstand,
weer klaarmaakt voor bewoning.
--------------------------------------------------------------


De wording van Weldam
Mr. W.F. Dubois, destijds buurman van joop den Uyl, blikt
terug op de bouw van de woningen in Buitenveldert.

Van de oorspronkelijke bewoners die eind 1966 hun intrek
namen in de acht schakelbungalows aan Weldam/Van der Boechorststraat in
Buitenveldert, woont alleen oud-kantonrechter mr. W.F. Dubois (82) nog in
het vroegere wijkje `van' Joop den Uyl. De anderen zijn inmiddels overleden
of vertrokken.

In de ruim twintig jaar dat zij buren waren, hebben Dubois
en zijn echtgenote amper contact gehad met het gezin Den Uyl, dat schuin
achter hen woonde. Mr. Dubois: "Ik geloof dat we een keer hij elkaar zijn
geweest. Toen het nog een bouwput was, is Den Uyl een keer hier geweest. Hij
stootte toen zijn kop aan een balk. We gingen als huren niet met elkaar om.
Den Uyl had het veel te druk en wij deden niet
aan politiek. Wij waren niet interessant voor ze."

Mr. Dubois toont zich verbaasd dat er 38 jaar na dato nog
vragen rijzen over de bouw van de acht bungalows in Buitenveldert en de
omstreden erfpachtkwestie die hiermee samenhing.

Het verwijt met name aan het adres van zijn oud-buren Den
Uyl en topambtenaar Nielsen dat zij in maart 1966 op de valreep nog een
goedkope erfpachtregeling voor zichzelf troffen, vlak voordat de Amsterdamse
gemeenteraad werd ingelicht over het drastisch optrekken van de
erfpachtcanons in de hoofdstad, noemt de oud-rechter anno 2004 `een
marginaal verhaal'. In zijn ogen hadden Den Uyl en Nielsen, net als de
overige zes deelnemers indertijd, onder wie hijzelf, recht op hun goedkope
erfpachtregeling. Ook de beslissing destijds om toch met bouwer Van der
Meijden in zee te gaan, zelfs nadat deze het onverkwikkelijke aanbod had
gedaan aan topambtenaar ir. Chr. Nielsen de acht bungalows voor `een
vriendenprijs' te willen bouwen, vindt de oud-rechter terugkijkend nog
steeds te billijken.

Om de onderlinge solidariteit tussen de acht
aspirant-kopers van weleer inzichtelijk te maken, toont de 82-jarige jurist
een brief uit zijn persoonlijk archief, gedateerd 18 juli 1963. In deze
brief van de dienst Publieke Werken (waarvan Den Uyl in die dagen wethouder
was) werd aan acht gegadigden, onder wie Den Uyl, Nielsen en Dubois, een
kavel grond van 427 vierkante meter toegewezen. In dezelfde brief werd ook
alvast een voorlopige erfpachtsom vastgesteld. Hierna was nog formele
rijksgoedkeuring nodig (gekregen 1 juli 1965, de dag waarop de eerste paal
werd geheid), bekrachtiging door de gemeenteraad (januari 1966), alvorens op
3 maart 1966 uiteindelijk alle acht gegadigden gelijktijdig naar hun
respectievelijke notaris konden voor het opmaken van de definitieve
erfpachtovereenkomst. Op dezelfde dag, 3 maart 1966, dat de acht bij de
notaris hun definitieve erfpachtovereenkomst tekenden werd, toeval of niet,
ook de Amsterdamse gemeenteraad voor het eerst ingelicht over de op handen
zijnde ingrijpende erfpachtherziening.

Dubois: "O, dat zou kunnen, maar formeel legden wij al op
1 juli 1965, toen we de rijksgoedkeuring kregen, beslag op onze kavels. In
feite wisten wij al op 18 juli 1963 dat wij ons stuk grond zouden krijgen en
we gingen met zijn allen op pad. Als je je in 1963 hebt verbonden om een
stuk grond te nemen van de gemeente en ze gaan drie jaar later, voordat er
nog maar iets is gebouwd, de canon veranderen, dan zou ik ook zeggen: ho ho,
je hebt me vanaf de eerste dag laten betalen. Ik betaal nu de oude canon."

Die redenering loopt niet geheel synchroon met de feiten.
Immers, op 18 juli 1963, de dag waarop de acht gegadigden schriftelijk een
voorlopige toewijzing van hun stuk bouwgrond kregen, wist zowel
PvdA-wethouder drs. J.M. den Uyl als diens ondergeschikte ir. Chr. Nielsen
al bijna driekwart jaar dat het oude erfpachtsysteem in de hoofdstad
drastisch zou worden herzien en de canons opwaarts zouden worden bij
gesteld. Eind 1962, vlak na zijn indiensttreding, kondigde wethouder Den Uyl
dit voornemen zelf aan bij zijn ambtenaren. Begin 1963, bijna een half jaar
voor de toewijzing van de lapjes grond, startte in zijn opdracht een geheime
commissie ambtenaren onder leiding van ir. G. H. Meijer (Publieke Werken)
met de uitwerking van dit plan, dat in december 1965 af was.

`De Van der Meijdens hadden die huizen zelfs voor niks
voor ons willen bouwen. Je was gewoon met onderwereld bezig.'

Feiten die Dubois echter niet tot een ander oordeel
brengen. Volgens hem moest de 'bestuurder' Den Uyl, toen deze in juli 1963
voor die afweging stond, onderscheid maken tussen de twee kwaliteiten die
hij vertegenwoordigde. Dubois: "Naast wethouder en bestuurder was Den Uyl in
die situatie ook privé persoon, en had hij dus evenzeer rekening te houden
met zijn privé belang." In de ogen van Dubois had Den Uyl de hele situatie
wel licht kunnen omzeilen door bijvoorbeeld huis en erfpacht op naam van
zijn vrouw te zetten, hoewel ook daar de nodige haken en ogen aan hadden
gezeten. Dubois: "Want dat wordt in het algemeen ook niet erg gewaardeerd."

Ook staat Dubois nog steeds achter de keuze van weleer om
de bouwopdracht voor de acht bungalows te gunnen aan het omstreden
Amsterdamse bouwbedrijf van de gebroeders Freek en Wim van der Meijden, in
die tijd bekend als de 'Bunkerbouwers'. Tijdens een interview in 1982
karakteriseerde topambtenaar ir. Chris Nielsen de broers Van der Meijden als
`levensgevaarlijk voor elke ambtenaar'.

De broers deden stadsarchitect Nielsen, die ook de
ontwerper was van de acht bungalows, in 1963 het aanbod de huizen te bouwen
voor 100.000 gulden per stuk. En dat terwijl de huizen volgens de
berekeningen van Nielsen zelf rond de 150.000 hadden moeten kosten. In 1982
erkende de dan gepensioneerde Nielsen, geconfronteerd met deze wetenschap,
dat hij nooit met de Van der Meijdens in zee had moeten gaan. Nielsen: "Zij
hadden die huizen zelfs voor niks voor ons willen bouwen. Je was gewoon met
onderwereld bezig." Dubois, een fervent Trouw-lezer, reageert: "Ik weet er
nog wel meer. In die dagen behoorde, naar de hoge maatstaven van het dagblad
Trouw, misschien wel de helft van de aannemers tot de onderwereld. Misschien
is dat tegenwoordig nog wel zo; kijk maar naar het verhaal van de
enquêtecommissie van Marijke Vos over de bouwfraude. Aannemers hebben na de
oorlog consequent over de hele linie afspraken met elkaar gemaakt. Dat geldt
ook voor de onderaannemers, verwarmingsinstallateurs, schilders, dakdekkers,
enzovoort. Daar kun je nu wel achteraan gaan, maar dan moet je het hele land
ophangen. En dan gaat de helft failliet en ben je nog nergens."

Terugkerend naar de dubieuze rol van de broers Van der
Meijden, zegt Dubois: "De Van der Meijdens hadden nog een heel ander
argument waarom zij wilden bouwen voor Den Uyl en Nielsen. Zij zeiden in die
dagen: `Wij bouwen voor alle wethouders van Amsterdam.- Dubois wijst
vervolgens uit zijn voorraam naar buiten. "Daar aan de overkant woonde
CDA-wethouder Theo Elsenburg, de latere burgemeester van Geleen. Even
verderop Robbie van den Bergh, toen wethouder van de PvdA. Zij woonden
allemaal in huizen die door Van der Meijden waren gebouwd."

Overigens zat ir. Nielsen naar eigen zeggen destijds zo in
zijn maag met het onverkwikkelijke aanbod van de broers Van der Meijden, dat
hij hierover advies vroeg aan de `twee juristen' in het project. Dit waren
mr. W. F. Dubois, in die dagen nog geen rechter maar advocaat, en diens
collega-advocaat en toekomstige buurman mr. Ben Grapperhaus, broer van de
toenmalige staatssecretaris van Financiën, dr. F.H.M. Grapperhaus. Dubois
herinnert zich nog dat om deze reden indertijd een tegenofferte werd
aangevraagd bij een concurrerend bouwbedrijf. "Maar die was.zo duur dat wij
zeiden: dan kan het hele project niet doorgaan." In arren moede werd daarom
vervolgens toch in zee gegaan met bouwer Van der Meijden en werd ir. Nielsen
en uitvoerend architect Spruyt door beide juristen op het hart gedrukt erop
toe te zien dat verder alles `netjes' zou verlopen. Volgens Nielsen is dit
zeker het geval geweest en ook Dubois meent achteraf met enig gevoel voor
cynisme dat dit `tamelijk is gelukt'.

Toch zal de twijfel hierover wel nooit helemaal weggenomen
kunnen worden. Want als tegen het einde van het gesprek met Dubois ter
sprake komt wat in 1966 de uiteindelijke koopprijs is geweest van zijn huis,
rekent hij dit zonder enige terughoudendheid voor. Dubois: "Alles liep via
de architect. De architect sloot een contract namens de opdrachtgever. Ook
het contract tussen de opdrachtgever en de aannemer werd door de architect
in orde gemaakt. Van der Meijden heeft dit voor een ton gebouwd. Maar hij
heeft niet alles aangelegd wat u hier ziet. Daar kwamen de architectenkosten
nog bovenop, de verwarmingsinstallatie, de plavuizen vloeren en andere
meerkosten. Uiteindelijk heeft ons huis 169.000 gekost."

Wat in dit relaas uiteraard opvalt, is de prijs van
100.000 gulden die volgens Dubois indertijd aan aannemer Van der Meijden
werd betaald voor de kale bouw van de bungalow. Als het geheugen van de
oud-rechter op dit punt correct is, dan is dit namelijk exact de bouwprijs
die de gebroeders Van der Meijden in 1963 hadden voorgesteld aan Nielsen, en
die aanvankelijk door gemeenteambtenaar Nielsen als te laag van de hand zou
zijn gewezen.

Weliswaar betaalde Den Uyl blijkens stukken in zijn
archiefvoor zijn bungalow 135.000 gulden, maar dat was omdat zijn huis was
uitgebreid met een kelder van bijna 50m2. Wat de overige zeven deelnemers
uiteindelijk precies voor hun huis hebben betaald, weet de oud-rechter niet.
Dubois: "Daar hebben we het onderling nooit met elkaar over gehad.

Dat lag voor iedereen anders. Wij hadden leistenen
plavuizen, Den Uyl en Grapperhaus hadden weer andere plavuizen. Willy
Waldens vrouw Aasse Rasmussen was binnenhuisarchitecte en deed van alles
zelf."

Dubois meent dat het weinig zin meer heeft om na zoveel
jaar nog op deze zaken terug te komen. En zegt ten slotte filosoferend: "Het
gebeurt de laatste jaren steeds vaker dat een klein punt dat op de rand van
een of andere norm kan liggen, wordt opgepakt en vervolgens in de
publiciteit sterk wordt vereenvoudigd, veralgemeend en opgeblazen. En
meestal wordt daar dan direct de conclusie aan verbonden: kop d'r af Het is
helemaal de tijd waarin je deze dingen bekijkt. Er bestaat geen absolute
waarheid."

Uit HP/DE TIJD van 16 juli 2004
Door Rob Knijff
Robert van de Ridder
2005-02-23 23:19:45 UTC
Permalink
Het hele verhaal is overtrokken, uitvergroot en opgeblazen.
De enige conclusie die ik hieruit trek is dat men niet met die
foute aannemer in zee had moeten gaan. Uit een ander deel
van het verhaal blijkt echter dat er wel heel erg veel van die
foute jongens zijn in de bouwwereld. Hoeveel rechtse politici
hebben in de afgelopen decennia niet problemen gehad met
deze sector???

Ik kan me voorstellen dat De Telegraaf uit eigenbelang dit
verhaal niet wilde publiceren. De linkse kiezer had ook de
conclusie getrokken dat het sop de kool niet waard was. Als
dit het enige was wat op Joop den Uyl aan te merken was dan
zie ik hem nog als de schoonste premier van de laatste 50 jaar.

Robert
elisa
2005-02-23 23:38:28 UTC
Permalink
Post by Heinrich Mueller
PvdA-voorman Joop den Uyl heeft destijds zijn bungalow in
Buitenveldert voordelig gekocht dankzij voorkennis. >
Ja hoor net zoals zijn vermeende huis in het buiten land..
Als je een held wil zijn moet je meteen aan de bel trekken en niet jaren
later als de persoon in kwestie zich niet meer kan verdedigen.

E.

Loading...